Skip to main content
brussels-debate-1020_400

Reeks “Geschiedenis In Debat”: Brussel, Europese Hoofdstad?

Op 19 juni 2019 heeft het Huis van de Europese geschiedenis een debat georganiseerd over het statuut van Brussel als hoofdstad van Europa, vanuit historisch perspectief. Hieraan namen niet alleen de historici Chloé Deligne (Vrije Universiteit Brussel) en Roel Jacobs (auteur) deel, maar ook sprekers uit de creatieve sector: Grażyna Plebanek (schrijfster, dramaturge en columniste) en Dirk Snauwaert (directeur van WIELS). Moderator van het debat was Christine Dupont, curator in het Huis van de Europese geschiedenis.

Het debat vond plaats in samenwerking met het Coudenbergpaleis en ontstond vanuit de gedeelde wens om over Europa en zijn geschiedenis te spreken met aandacht voor wat ons bijeenbrengt, om via de geschiedenis een dialoog en openheid tot stand te brengen.

Het Huis van de Europese geschiedenis wil het inzicht bevorderen in de Europese geschiedenis in al haar complexiteit. In het museum wordt de Europese geschiedenis voorgesteld vanuit internationaal perspectief, met de bedoeling om het publiek bewuster te maken van de diversiteit aan perspectieven en interpretaties. Het Coudenbergpaleis is een archeologische site en museum in de Koningswijk, op de Kunstberg. In de 15e eeuw behoorde het paleis toe aan de Bourgondische hertogen en daarna aan de Spaanse en Oostenrijkse Habsburgers (in de 16e, 17e en 18e eeuw). Als eeuwenoude zetel van de macht biedt het paleis met zijn “internationale” geschiedenis vóór de oprichting van de natiestaten ons de gelegenheid om onze gedeelde geschiedenis over een langere periode te bestuderen. Het leek ons zinvol om de vernieuwende aanpak van het Huis van de Europese geschiedenis te volgen bij onze verkenning van de oudste historische periodes. Zo bieden we een spectrum van visies op Brussel aan en hopen we een al te traditionele benadering van de geschiedenis te vermijden.

Kunnen we stellen dat Brussel een Europese hoofdstad werd door de ontwikkeling van het invloedrijke hof vanaf de 15e eeuw? Hoe ontwikkelde de internationale rol van Brussel zich doorheen de eeuwen? Hoe kunnen we Brussel vandaag als Europese hoofdstad definiëren? Wat betekent deze internationale rol voor zijn inwoners? Al deze vragen kwamen in het debat aan bod.

Deed Brussel, Europese hoofdstad, aan “city marketing” avant la lettre?

Chloé Deligne benadrukt dat geschiedenis in de eerste plaats een verhaal is. De geschiedenis heeft zich ontwikkeld tot een academische, wetenschappelijke discipline, maar desondanks is en blijft zij in eerste instantie een verhaal dat wordt verteld. Krachtige verhalen en beelden vormen het historisch relaas.

Het woord “hoofdstad” kan worden opgevat als de belangrijkste stad van een natie, land of verbond van naties. Die betekenis is tamelijk recent. In het Frans duikt het woord “capitale” op vanaf de 16e eeuw om de “referentiestad” aan te duiden. In die tijd valt het ontstaan van de moderne staat, die in de 19e eeuw is uitgemond in de oprichting van natiestaten met elk een eigen hoofdstad. Dat het woord “capitale” wordt gebruikt om te verwijzen naar de stad waar de instellingen voornamelijk zijn gevestigd, hangt dus samen met het geleidelijke ontstaan van de staat. Die betekenis is minder van toepassing op de vroegere periodes. We kunnen spreken over Brussel als de residentiestad van het hof of als belangrijke economische kern in de regio (zeker niet de enige in Noordwest-Europa!), maar in onze gebieden (de voormalige Zuidelijke Nederlanden) kreeg het idee van een gecentraliseerde staat of natiestaat nog trager gestalte dan in andere delen van Europa (België is pas in 1830 opgericht).

In België is die betekenis van “capitale” dus heel recent. Als het om Brussel gaat, heeft het begrip “centraliteit” meer zin: eerst binnen de voormalige Nederlanden, daarna binnen België en uiteindelijk binnen Europa. Voor die centraliteit is het heel belangrijk welk discours en welke beelden worden uitgedragen. Als een stad een centrale rol beoogt, moet zij laten zien en volhouden dat zij ergens het centrum van is. Sinds de 12e-13e eeuw hebben de vooraanstaanden in Brussel door middel van beelden het centrale karakter van hun stad gecultiveerd om zich te doen gelden. Bijvoorbeeld moest de stad Leuven de centraliteit van Brussel erkennen, hoewel de eerste dynastie van hertogen van Brabant afkomstig was uit Leuven. Brussel heeft zich ook kunnen opdringen ondanks Antwerpen, dat economisch nochtans een grotere rol speelde. Brussel is er meermaals in geslaagd de bovenhand te krijgen en kon zo een zekere continuïteit opbouwen.

Op lange termijn heeft Brussel zijn centrale karakter niet zozeer ontwikkeld door erkend te worden als hoofdstad en zetel van de instellingen, als wel dankzij de constructie van verhalen en beelden. Brussel is hierin geslaagd omdat andere steden verstek hebben laten gaan, vanuit zijn positie als outsider naast andere steden die wellicht meer voor de hand lagen.

Kunnen we stellen dat Brussel zijn Europese rol te danken heeft aan Karel V?

In de 16e eeuw is Brussel een “Princelijke Stadt”, d.w.z. de wettelijke verblijfplaats van de politieke machthebbers. Brussel heeft zijn plaats binnen het stedelijke netwerk van de Nederlanden, die de Benelux en een deel van Noord-Frankrijk omvatten. Roel Jacobs legt uit dat de macht in die tijd in handen was van een erfelijke militaire elite die zich voortdurend elders vestigde. Op sommige plaatsen verbleven de machthebbers vaker dan op andere. Brussel is er van de 13e tot in de 16e eeuw in geslaagd een dergelijk statuut op te eisen en het te behouden. De regeerperiode van Karel V (1515 – 1555) is een essentieel tijdvak in de Europese geschiedenis. Voor een beter begrip van die periode kunnen we niet om Karel V heen, maar we moeten een kritische en globale kijk op de geschiedenis werpen. In de jaren ’60 van de zestiende eeuw vond in Brussel een aantal historische gebeurtenissen plaats met fundamentele gevolgen voor Europa.

De stedelijke bovenlaag speelde een beslissende rol bij de ontwikkeling van Brussel tot residentiestad van de prins. Als de soeverein geld nodig had, deed hij een beroep op de handelaars en ambachtslieden, dus op de bevolking van de steden. De adel had het monopolie over de militaire macht en zette de bevolking onder druk om geld te krijgen. Doorgaans werd daarbij heftig onderhandeld om zo weinig mogelijk te moeten betalen. In Brussel ging het er heel anders aan toe: de inwoners waren bereid om meer te betalen dan hun werd gevraagd. Zij bekostigden bijvoorbeeld de Aula Magna, de prestigieuze pronkzaal voor Filips de Goede, hertog van Bourgondië, in het Coudenbergpaleis (1452-1460). De Brusselaars deden dat omdat ze dachten dat het economische voordelen zou opleveren als het hof in Brussel zou resideren. In de middeleeuwen had niemand een duurdere smaak dan de hertog van Bourgondië en zijn hof. De sluiting van een verdrag, geboorten en huwelijken werd luister bijgezet met prachtige feesten waarvoor het geld echt door ramen en deuren werd gegooid. Dit cliënteel kon zich het allerduurste product van die tijd permitteren: wandtapijten met goud- en zilverdraad. Brussel zette zich op de kaart als het belangrijkste productiecentrum van luxueuze wandtapijten. In Brussel zien we dus een geslaagde combinatie van factoren: enerzijds een daadkrachtig investeringsbeleid om zich tot residentieel centrum te ontwikkelen, anderzijds de productie van zeer luxueuze goederen.

Brussel is erin geslaagd een aanzienlijke politieke status te verwerven door eerst residentiestad van de prins en later hoofdstad te worden, maar heeft daartoe nooit frontaal de confrontatie opgezocht. Er zijn parallellen tussen de komst van de Bourgondiërs naar Brussel en die van de Europese instellingen. Die houden verband met de mentaliteit van de Brusselaars, die ook blijkt uit de keuze van symbolen voor de stad. In dat opzicht is het interessant Antwerpen en Brussel met elkaar te vergelijken om de mentaliteit van deze steden beter te begrijpen (Manneken-Pis in Brussel, een Romeinse soldaat die een reus overwon in Antwerpen).

Is er vandaag een “Europese bubbel” in Brussel?

Zijn de Brusselaars een amalgaam van verschillende gemeenschappen die naast elkaar leven, zonder contact of interactie? Voelt de Europese gemeenschap zich Brussels? Hoe kijkt een schrijfster naar de stad?

In haar roman “Illegal Liaisons” voert Grażyna Plebanek eurocraten op die volgens haar hun eigen jargon gebruiken alsof ze in een aparte wereld leven. Er is zeker een bubbel van eurocraten in Brussel, maar dat is niet de enige. Er zijn nog andere “bubbels” van mensen met dezelfde nationaliteit en/of van dezelfde generatie.

Zo vormt de Poolse gemeenschap in Brussel een afzonderlijke bubbel: sommige Polen komen naar Brussel om er te werken, integreren zich niet, hebben weinig contact met de stad en haar bewoners en keren na een bepaalde periode terug naar hun thuisland. Ook de migranten van de tweede of derde generatie uit Marokko of Congo vormen een bubbel. Zij hebben meer contact met de stad. Als we de stad sociologisch bekijken, stellen we vast dat er geen echte sociale mix is in de wijken. Sommige culturele instellingen (zoals de KVS of het Théâtre National) nemen heel zinvolle initiatieven om het contact tussen de gemeenschappen te bevorderen. Daartoe nodigen zij kunstenaars met verschillende achtergronden uit. Voorlopig zitten in het publiek nog vooral Belgen, maar dat is aan het veranderen. In sommige culturele centra zoals de Pianofabriek in Sint-Gillis ontmoeten mensen van veel verschillende nationaliteiten elkaar. Grażyna Plebanek woont nu bijna 15 jaar in Brussel. Naar aanleiding van een van haar boeken heeft zij Michel Dufranne van de RTBF ontmoet. Die zei haar dat zij een “zinneke” was. In het Brussels betekent dat: iemand die in Brussel woont, een meervoudige culturele identiteit heeft en de diversiteit daarin waardeert. De term “zinneke” verleent een persoon “status”. Je kunt in Brussel leven en van de stad houden, en je tegelijk een Poolse uit Warschau blijven voelen. In Brussel zijn er veel “zinnekes”.

Roel Jacobs verduidelijkt dat rasechte Brusselaars “ketjes” zijn, terwijl Brusselaars van wie de ene ouder wel en de andere niet uit Brussel stamt, “zinnekes” zijn. Beide begrippen zijn positief en geven samen vorm aan de identiteit binnen een stedelijke gemeenschap. De uitwisseling met de buitenwereld is nodig voor de stad (wij voeren in, verwerken en voeren weer uit). Dit is juist het tegenovergestelde van nationalisme. De steden zijn zich hier al lang van bewust: zij schrijven hun geschiedenis van binnenuit, maar ook van buitenaf.
Dit geldt niet alleen voor Brussel, maar ook voor bijvoorbeeld Antwerpen in de 16e eeuw. De belangrijkste drukker van Antwerpen (en die stad speelde een grote rol in het drukkerswezen en de vertaalsector) was een Fransman, Plantijn. De grootste speculant van die tijd, die de oppervlakte van Antwerpen heeft verdubbeld door de opening van de Nieuwstraat, was afkomstig van Luik.

Nog een voorbeeld: de Vlaamse primitieven. De schilders die wij “Vlaamse primitieven” noemen, delen als belangrijkste kenmerken dat zij niet primitief waren en doorgaans ook niet Vlaams. Zo was Roger “de la Pasture” afkomstig van Doornik. Deze stad behoorde in die tijd toe aan de Franse kroon. Hij verhuisde naar Brussel omdat het Bourgondische hof daar resideerde en veranderde zijn naam in van der Weyden. Zijn medewerker of leerling heette Memling (van Mömlingen, dichtbij Mainz). Hij maakte portretten van hovelingen of geldschieters van het hof. Daarna ging Memling in Brugge werken, waar hij heel wat portretten heeft geschilderd van Italiaanse handelaars en bankiers. In deze internationale en open context heeft een nationalistisch discours geen plaats en heeft het geen zin om ons af te vragen of deze mensen nu Frans of Nederlands spraken.

Een stad functioneert als draaischijf in Europa en om succes te hebben, moet zij de blik naar buiten richten.

Welke gevolgen hebben de Europese instellingen en de eurocraten voor de stad?

Zijn de eurocraten de “nieuwe aristocraten”, zoals een bezoeker van het Huis van de Europese geschiedenis suggereert? We kunnen de eurocraten in hun bubbel als elitair beschouwen door hun inkomen, dat veel hoger is dan dat van de meeste andere Brusselaars – al werken er ook arbeidscontractanten met een veel slechter statuut en lager loon in de Europese instellingen. Chloé Deligne benadrukt dat er voelbare spanningen zijn omdat de rijkdom ongelijk is verdeeld over de groepen die er samenleven. De aanwezigheid van de Europese instellingen in de stad werd in de jaren 70 met enthousiasme onthaald, maar vanaf de jaren 80 en 90 eerder als een noodzakelijk kwaad beschouwd.

Sinds het eerste decennium van de eenentwintigste eeuw doen zich spanningen voor tussen de bevolkingsgroep met een zeer hoog loon (overigens niet enkel eurocraten) en de andere groepen. Deze situatie vergroot de gevoelens van onrechtvaardigheid en wrevel.
Vandaar de vraag: Brussel, Europese hoofdstad, maar voor wie eigenlijk? Wie heeft er het meest baat bij?

De evoluties op de vastgoedmarkt als gevolg van de vestiging van de Europese instellingen en de toestroom van nieuwe inwoners uit de hele wereld voeren de extreme sociale, financiële en economische spanningen nog op. Met deze spanningen moet dringend rekening worden gehouden. Anders wordt het nog erger!

In hoeverre is Brussel vandaag een “artistieke hoofdstad”?

Is Brussel een inspirerende stad voor creatievelingen? Welke betekenis heeft de aanwezigheid van kunstenaars in een stad? Wat is een “artistieke hoofdstad”? Wat betekent de aanwezigheid van artiesten voor de inwoners? Is er een dialoog tussen beide groepen? Die dialoog is een van de domeinen waar WIELS op inzet.

Volgens Dirk Snauwaert heeft het in het cultureel-artistieke domein geen zin te spreken van een “hoofdstad”. Sommige steden spelen wel een belangrijkere rol bij de creatie of de verspreiding, maar dit houdt geen verband met de functies van een hoofdstad. Als we naar de aanwezigheid van buitenlandse kunstenaars in Brussel kijken, zijn er vooral in de 19e en de 20e eeuw voorbeelden te vinden. Brussel bood onderdak aan schrijvers in ballingschap (zoals Karl Marx en Victor Hugo) en aan kunstenaarskolonies uit Nederland. De Muntschouwburg stelde zich Wagnergezind op, want zijn repertoire was verboden in Frankrijk. Eind 19e en begin 20e eeuw heeft Brussel ook een periode van intense artistieke creativiteit gekend met de “art nouveau”, die internationaal vaak de “Sezession” wordt genoemd.

Momenteel wordt Brussel op het creatieve domein (meer en meer) gekenmerkt door kunstbeoefenaars (in de zin van wie aan kunstbeoefening doet, ter vervanging van de termen “artiesten”/“kunstenaars”), door inventiviteit en door interdisciplinariteit – en daarvoor is Brussel zeker het mondiale centrum. Deze tendens is dertig jaar geleden opgekomen, en dankzij het Kunstenfestivaldesarts worden trans- en interdisciplinaire initiatieven samengebracht. WIELS heeft sinds een twaalftal jaar een residentieprogramma. Het staat niet alleen open voor Europese kunstenaars in de strikte, institutionele betekenis, maar ontvangt kunstbeoefenaars in een meer open, “diasporische” betekenis: deze kunstbeoefening zelf is Europees, ongeacht de herkomst van de beoefenaars. Aan de oorsprong ligt de “Vlaamse Golf” van de jaren 80. Artiesten uit de dans, de nieuwe media, de muziek, het theater, de literatuur en de cinema kwamen bijeen in Brussel en namen er interdisciplinaire initiatieven (Anne Teresa De Keersmaeker, Wim Vandekeybus, Jan Fabre, Alain Platel enz.). Tegelijk kwamen artiesten naar Brussel om nieuwe expressievormen en -domeinen te exploreren en uiteindelijk vestigden zij zich in de stad. De beschikbaarheid van lokalen en de relatief lage vastgoedprijzen maakten dat mogelijk.

Artiesten voor wie Amsterdam, Parijs, Londen of zelfs Berlijn te duur is geworden, vormen onze artistieke bubbel. Toch is Berlijn voor Oost-Europa nog steeds erg belangrijk. Het “voormalige Joegoslavië” is dan weer meer op Wenen gericht. Brussel richt zich niet tot personen uit een specifieke regio, maar fungeert als ontmoetingsplek. Toch zou de stad meer moeite moeten doen om die rol te kunnen blijven spelen.

Maakt de Europese constructie het mogelijk om het begrip “hoofdstad” te overstijgen?

Volgens Grażyna Plebanek hebben mensen in deze tijd van globalisering ook behoefte aan lokale ankerpunten en symbolen. Zij ziet geen enkele andere stad in Europa die zo bescheiden en gezellig overkomt en tegelijk een zo internationaal publiek kan aanspreken.

Dirk Snauwaert wijst erop dat Brussel meestal in verband wordt gebracht met de Europese instellingen, maar dat ook het hoofdkwartier van de NAVO er gevestigd is.

Chloé Deligne bevestigt dat Brussel in geen enkel officieel document de “hoofdstad van Europa” wordt genoemd. Dat begrip duikt wel op in het discours over de stad, in het historisch vertoog. Misschien moet er een onderscheid worden gemaakt tussen het begrip “zetel” en het begrip “hoofdstad”, om in te spelen op deze behoefte aan symbolen – zonder weer uit te gaan van de natiestaat.

De Belgische identiteit en de Brusselse identiteit zijn “afgezwakte” identiteiten. Zou diversiteit hier geen constitutief element van kunnen worden, zoals Roel Jacobs voorstelt? Die benadering is ongebruikelijk omdat wij ons nog niet hebben losgemaakt van het denken vanuit de natiestaat.

Het is hoe dan ook niet wenselijk dat Europa zou optreden als een natiestaat nieuwe stijl.