Skip to main content
resize_1020

Debat over "De naoorlogse perioden in Europa"

door Blandine Smilansky, Leerafdeling Huis van de Europese Geschiedenis

Op 11 februari 2019 nodigde het Huis voor Europese Geschiedenis Martin Conway, hoogleraar hedendaagse Europese geschiedenis aan de Universiteit van Oxford, Kiran Klaus Patel, hoogleraar Europese en mondiale geschiedenis aan de Universiteit Maastricht, Andrea Pető, hoogleraar genderstudies aan de Centraal-Europese Universiteit, en Henry Rousso, directeur onderzoek van het Franse Nationale Centrum voor Wetenschappelijk Onderzoek, uit voor een paneldebat met de titel "1989 in Perspectief" en gemodereerd door Constanze Itzel, directeur van het Huis voor Europese Geschiedenis.

Het onlangs gepubliceerde boek Europe's Postwar Periods, 1989, 1945, 1918 (Martin Conway en Henri Rousso zijn co-editors samen met Pieter Lagrou van de Université Libre de Bruxelles) vormde de basis voor een rijke en stimulerende discussie over het schrijven van geschiedenis, de rol van de historicus en de Europese dimensie in de geschiedenis, gebaseerd op een reflectie op de gebeurtenissen van 1989-1991 en hun betekenis voor Europa.

Hoewel de discussie vooral werd gevoerd door wetenschappers die zich bezighouden met de studie van het verleden, ging het debat ook over het heden. De sprekers lieten op briljante wijze zien hoe geschiedenis, als een manier om de wereld waarin we leven te onderzoeken en te begrijpen, bestaat in deze constante interactie tussen het verleden en het heden.

Belangrijke data in de geschiedenis: wat is de relevantie?

Het definiëren van bepaalde jaren of zelfs dagen als keerpunten in de geschiedenis is een vrij gebruikelijke praktijk, zoals blijkt uit talloze boeken. Het is vrij populair onder uitgevers, journalisten en het grote publiek; het kan zelfs worden gezien als een soort mode of hype, vooral tegenwoordig in de context van 'geheugeninflatie'. Het is bijna alsof je als auteur van geschiedenis dit sleutelmoment moet vinden en aanwijzen waarover je dan kunt schrijven. En inderdaad, zoals Patel benadrukte: "Het zal afhangen van de vragen die we stellen welk keerpunt we zullen zien", wat veel mogelijkheden opent. Door middel van een proces van 'toe-eigening', zoals beschreven door Pető, geven de actoren van wat we de 'politiek van het geheugen' kunnen noemen, nieuwe inhoud aan bepaalde data, waardoor ze een betekenis krijgen die hun ideologische en politieke agenda dient.

Wat de auteurs van Europe's Postwar Periods (De naoorlogse perioden van Europa) hebben geprobeerd te doen is beslist anders, ze werken met het concept 'periode' in plaats van 'moment' en vergelijken drie verschillende perioden. Ze richtten zich op naoorlogse periodes (of zogenaamde 'sorties de guerre' in het Frans) en niet op oorlogstijden, waardoor een flexibeler kader mogelijk werd om gebeurtenissen en processen te interpreteren, zoals Rousso uitlegde: "Als je werkt aan een oorlogsperiode heb je een vrij strikte chronologie, als je werkt aan een naoorlogse periode weet je waar je begint [maar] niet precies waar je eindigt." Naoorlogse periodes - iets wat andere historici, zoals Tony Judt, al eerder bestudeerden, maar in zijn geval alleen gericht op 1945 - worden dan meer dan keerpunten: een naoorlogse periode is een tijd waarin nieuwe dingen worden opgezet die de voorwaarden scheppen voor een nieuw tijdperk in de geschiedenis.

1989, het begin van een nieuw tijdperk?

Als de Koude Oorlog inderdaad een oorlog was, hoe anders die ook was in vergelijking met de Eerste en Tweede Wereldoorlog, en als de jaren 1989-1991 het einde van de Koude Oorlog markeren, waarom zouden we de periode na 1989 dan niet beschouwen als een naoorlogse periode? Rousso legde uit hoe interessant deze oefening bleek te zijn, bijvoorbeeld wanneer de historicus John Horne, een van de auteurs van het boek, het concept van 'demobilisatie van de geesten', dat hij oorspronkelijk bedacht om de mentaliteit na de Eerste Wereldoorlog te beschrijven, toepast op de periode na 1989.

Conway benadrukte hoe het kijken naar de jaren na 1989 als een naoorlogse periode helpt om ze hun echte betekenis te geven. 1989 was zeker niet 'het einde van de geschiedenis' zoals sommigen beweerden aan het begin van de jaren negentig, het was niet iets dat gebeurde in Centraal- en Oost-Europa zoals mensen in West-Europa het toen over het algemeen zagen. Het was een vormend moment voor heel Europa, ook en misschien wel vooral voor het Westen. En het zou wel eens het begin kunnen zijn geweest van een nieuw tijdperk dat werd gekenmerkt door de nieuwe centrale rol van een (herenigd) Duitsland, de (her)vestiging van een hele reeks onafhankelijke natiestaten, de opkomst van een kapitalistische definitie van Europa en de marginalisering van Rusland in de Europese politiek. Kan de periode na 1989 worden beschouwd als een bijzonder tijdperk in de Europese geschiedenis, dat misschien eindigt met Brexit?

De historicus en het heden

Een opvallend kenmerk van het boek dat dit debat inspireerde, is de regressieve benadering van de drie naoorlogse perioden in kwestie, zoals de ondertitel "Writing history backwards" aangeeft. Deze benadering is niet nieuw, zoals Rousso in herinnering bracht, ze komt van de Franse historicus Marc Bloch die uitlegt hoe de historicus als individu dat in het heden leeft onvermijdelijk een anachronistisch perspectief heeft op het verleden dat hij bestudeert. Door het heden of het meest recente verleden als uitgangspunt te nemen, zoals de auteurs van Europe's Postwar Periods hebben gedaan, kunnen teleologische benaderingen en lineaire visies worden vermeden: door de volgorde om te keren worden de causaliteiten uitgedaagd, zoals Patel uitlegde, en komen er nieuwe vragen naar boven.

De vraag naar het verband tussen verleden en heden krijgt vandaag de dag een nieuwe betekenis, zei Pető, in haar eigen land Hongarije maar ook in andere landen. In een context van 'mnemonische oorlog' wordt de positie van de onderzoeker bedreigd door een interventionistische staat die onder het mom van een terugkeer naar de feiten opnieuw wil definiëren wat geesteswetenschappen, sociale wetenschappen en geschiedenis zijn. Wat er op het spel staat voor historici en wetenschappers in het algemeen, waarschuwde Pető, is de toekomst van het bedrijven van wetenschap.

Over Europa

Welk Europees perspectief op geschiedenis, en met name op de periode na 1989, is in deze context vandaag de dag passend en adequaat? Volgens Conway worstelt de Europese Unie met een historisch onderbouwd verhaal over haar heden, omdat ze op de een of andere manier gevangen zit in een verhaal dat geworteld is in het verleden van de 20e eeuw. In zekere zin, zo legde hij uit, is het vruchtbaarder om te kijken naar de 19e-eeuwse geschiedenis van Europa om te begrijpen wat er na 1989 gebeurde en hoe dit leidde tot wat Europa nu meemaakt.  Er kunnen vergelijkingen worden gemaakt tussen de periode 1848-1870 en de periode na 1989, zoals de vermenigvuldiging van (nieuwe) natiestaten.

Voor Pető gaat het om de legitimiteit van een Europees perspectief op de geschiedenis. Het aannemen van zo'n perspectief vereist het afzweren van de positie van 'verlichte overmoed' en zelfkritiek; het overwegen van alternatieven, omissies en andere stemmen die tot nu toe buiten beschouwing bleven, het zich afvragen hoe bepaalde vragen worden gesteld, of juist niet worden gesteld, op basis van wat voor aspiraties. Deze kwestie van legitimiteit is vooral cruciaal in een tijd waarin ze wordt uitgedaagd door een nieuw begrip van de betekenis van Europa en Europese eenheid.

Zoals Rousso benadrukte, kun je vandaag de dag bijvoorbeeld niet meer schrijven over de geschiedenis van Europa als het verhaal van een politieke utopie, als een beweging op weg naar een soort vooruitgang, grotendeels gebaseerd op de periode na 1945 op de vooronderstelling dat Europa is opgebouwd om oorlog te vermijden. Terugkijken naar de geschiedenis van de Europese integratie kan helpen om die val te vermijden: tot eind jaren zeventig, begin jaren tachtig was de Europese Gemeenschap van toen slechts een van de vele politieke opties, en een nogal onwaarschijnlijke, zoals Patel uitlegde: "een laatkomer op het toneel van internationale samenwerking" eigenlijk. Ze was dan ook niet zo'n doorslaggevende factor bij het brengen van vrede in Europa: de naoorlogse regeling was grotendeels voltooid tegen de tijd dat de Europese integratie van start ging. De Europese Gemeenschap speelde eerder een sleutelrol met merkbare effecten in termen van sociale vrede later, in de jaren zeventig en tachtig, met name met de zuidelijke uitbreiding, waarbij vormen van overgang naar democratie werden gecreëerd.

Alle sprekers erkenden dat we in onrustige tijden leven en geconfronteerd worden met nieuwe realiteiten, die zeker destabiliserend zijn als je kijkt naar het discours over Europa en het Europese integratieproject zelf. Lopen wij als museumprofessionals en wetenschappers die zich bezighouden met de hedendaagse Europese geschiedenis en die werken aan het 'europeaniseren' van onze kijk op het verleden, een beetje achter en leven we meer in een recent verleden van 10 jaar geleden dan in het heden van vandaag? Hoe kunnen we praten met mensen die hun manier om Europa te begrijpen zijn kwijtgeraakt en het daarom zien als voorbij, als een realiteit die vervaagt?

De discussie toonde aan dat, als je kunt stellen dat de jaren na 1989 in Europa een aparte historische periode vormen met eigen kenmerken, die periode nu voorbij is, en dat het niet genoeg of gepast is om te proberen het Europa van de 21e eeuw in analoge termen te zien, als gewoon een nieuw hoofdstuk in hetzelfde leerboek, in plaats van een heel nieuw leerboek.

Het levendige debat dat plaatsvond in het Huis van de Europese geschiedenis riep een nieuwe vraag op die open blijft voor discussie: Zitten we vandaag in een vooroorlogse periode of in een naoorlogse periode? Zitten we zelfs in een oorlogsperiode?